Kunt u mij helpen op te komen voor een populier?
Er komen regelmatig vragen binnen van mensen die op willen komen voor een populier bij hun in de omgeving en vragen Stichting Populier om hulp. Helaas is Stichting Populier niet ingericht om deze mensen te helpen, anders dan met informatie op deze site. Stichting Populier bestaat uit 5 mensen die op vrijwillige basis werken als bestuurslid en heeft geen mensen in dienst.
Ga voor informatie over hoe op te komen voor een populier naar www.bomenstichting.nl.

Foto Sven de Vries
Heeft de populier geneeskrachtige werking?
Wie het gebruik van populierenhout vereenzelvigt met klompen, pulp, fineer of lucifers, verzuimt alle registers open te trekken. Reeds in de middeleeuwen staat de populier bekend als een vermaard geneesmiddel. De zalf van de knoppen bezit een soort status van tijgerbalsem en het is niemand minder dan Jacob van Maerlant, die ons daarover inlicht in zijn Der naturen bloeme uit omstreeks 1270 (Verwijs 1879).
Bij Dodoens komen we ook meer te weten over het gebruik. Van de witte abeel (Populus alba) wordt de bast aangewend bij prostaatproblemen (coude droppelpisse) en heupjicht (sciatica), terwijl de zwarte populier (Populus nigra) het moet hebben van zijn welriekende bottekes. Van deze laatste wordt een befaamde zalf gemaakt, die Dodoens als een EHBO-middeltje voor allerlei kneuzingen en verwondingen beschouwt. Een kompres van fijngestampte bladeren en knoppen zou effectief zijn tegen jicht (fledercijn) aan handen en voeten. Voor het gebruik van bladsap als pijnstillende oordruppels kunnen zowel populieren als abelen dienstig zijn.
Abraham Munting legt in zijn bekende kruidenboek uit 1696 sterk de nadruk op het gebruik van Zwarte populier, a fortiori voor het bereiden van de knoppenzalf. De Abeel beschouwt hij duidelijk als minder krachtig. Aangaande de inheemse Ratelpopulier (Populus tremula) is in de oude kruidenboeken niets terug te vinden (wellicht omdat deze destijds werd aangeduid als abeel).
Recente wetenschappelijke literatuur over de medicinale werking van populieren (of abelen) is bijzonder schaars. Dat blijkt uit een bevraging van de Medline, een soort Google voor geneeskundige artikels. Degelijk onderzoek naar kruidengeneesmiddelen beperkt zich voor vele plantensoorten tot de Aziatische landen en kent niet altijd een internationale verspreiding. Bij het gebruik van de populier in de apotheek wordt een onderscheid gemaakt tussen de knoppen, de bast en de bladeren.
De bereiding van de knoppen komt aan bod in de Belgische farmacopee uit 1930, een soort standaardwerk voor planten met een destijds in ruime kringen aanvaarde medicinale toepassing. Het betreft in feite een receptenboek voor apothekers, dat verschijnt aan de vooravond van de doorbraak van de synthetische geneesmiddelen. De zalf met de knoppen van zwarte populier (Populi pomatum) wordt zelfs opgenomen in de lijst van nieuwe geneesmiddelen, die een werkelijk nut schijnen op te leveren en in de geneeskundige praktijk in België en in Congo gewoon gebruikelijk zijn geworden (Anonymus 1960: VI). De werking van deze knoppenzalf – die tevens de bladeren van Bilzekruid en Wolfskers bevat – komt aan bod in het compendium van apotheker Van Hellemont (1988). In dit overzicht van moderne kruidenkennis worden volgende indicaties opgesomd: sederend bij aambeien, kloven, brandwonden en reumatische pijnen.
De fysiologische uitwerking van de knoppen bestaat volgens Van Hellemont in een verlaging van de urinezuurbloedspiegel en een vermeerdering van de urinezuurafscheiding via de urine. Verwijdering van urinezuur heeft een positieve invloed op diverse reumatische toestanden en jicht (zie Dodoens!). Dit effect wordt toegeschreven aan een complex van fenolglycosiden, dat ontstekingsremmende eigenschappen bezit en karakteristiek is voor de Wilgenfamilie. In de bomen zelf fungeren deze inhoudsstoffen wellicht als afweermiddel tegen pathogenen. Van Genderen et al. (1997) vermelden in dit verband de sterk fungicide werking van trichocarpine. Felter & Lloyd (1898) beschouwen populine en salicine als de belangrijkste geneeskrachtige componenten van dit glycosidencomplex. Aspirine (acetylsalicylzuur) is trouwens niets anders dan chemisch gemodificeerde salicine, die oorspronkelijk uit wilgenbast gewonnen werd (Wilg = Salix). De genoemde inhoudsstoffen zouden ook in een werkzame (of zelfs nog hogere) concentratie aanwezig zijn in de knoppen van niet-inheemse populieren als Balsempopulier (Populus balsamifera), Amerikaanse trilpopulier (P. tremuloides) en Ontariopopulier (P. ´ jackii cv. Gileadensis) (cf. Grieve 1980). Als hybriden tussen zwarte populier en Amerikaanse soorten, komen onze canada’s dus wellicht ook in aanmerking voor medicinaal gebruik. De namen ‘Balsempopulier’ en ‘cv. Gileadensis’ (afkomstig van Balm of Gilead uit de Bijbel) verwijzen naar de middeleeuwse tijgerbalsemwerking van harsrijke knoppen. Een nog niet vermeld belangrijk bestanddeel van deze harsen is het flavonoïed chrysine, een geelachtige stof, die antibacteriële eigenschappen bezit. Deze werking is ook bekend van propolis, de knoppenhars die bijen in onze gewesten vooral op populieren verzamelen om te gebruiken als een antibioticum voor de bijenkorf.
Het gebruik van abelenbast krijgt geen aandacht in de Belgische farmacopee,maar wordt door Van Hellemont als obsoleet bestempeld en wordt ook in andere moderne Europese literatuur met een mindere rol bedeeld. De Amerikaanse kruidenboeken gaan er beduidend dieper op in, bijvoorbeeld in verband met de gunstige invloed op prostaatproblemen en aandoeningen van de urinewegen (zie Dodoens!). Felter & Lloyd (1898) vermelden ook de gunstige, relaxerende werking bij congestie van de baarmoeder. De bast van de meeste populierensoorten bevat in elk geval ook salicine en populine, maar het is niet duidelijk welk geheel aan stoffen nu precies verantwoordelijk is voor de genoemde effecten op het uro-genitale stelsel. Het koortswerend effect wordt in verband gebracht met de aanwezigheid van salicine en is analoog aan de ontstekingsremmende werking van wilgenbast en aspirine (zie hiervóór).
Alhoewel de medicinale deugden van populierenbladeren nauwelijks te boek staan, bevatten deze ook fenolglycosiden. Als regel is de concentratie het hoogst in het voorjaar. In de bast is het verloop juist omgekeerd, met een maximum in de winter en een minimum in de zomer (van Genderen et al .1997).
Tot besluit
Van verschillende populierensoorten kunnen zowel de bast (b.v. van 2-3-jarige twijgen), de jonge bladeren als de winterknoppen worden gebruikt voor medicinale doeleinden. Belangrijke inhoudsstoffen in dit verband zijn verschillende fenolglycosiden en het flavonoïed chrysine. Bekende indicaties zijn reumatische syndromen (b.v. door opstapeling van urinezuur), aandoeningen van de urinewegen en ontstekingen met koorts. Het is wellicht interessant om te onderzoeken in hoeverre soorten en variëteiten verschillen in hun productie aan inhoudsstoffen en medicinale werking.
Referenties
Anonymus (1930). Belgische Pharmacopee. 4de uitgave. Boekdrukkerij van ‘t Militair Landkaartinstituut, Brussel.
Dodoens, R. (1554). Cruijdeboek [fac simile 1978]. van der Loe, Antwerpen.
Felter, H.W., Lloyd, J.U. (1898). King’s American Dispensatory [scanned version © 1999-2004 Henriette Kress] http://www.ibiblio.org/herbmed/eclectic/kings/main.html.
Grieve, M. (1980). A Modern Herbal. Reprint. Penguin Books, London.
Jansen-Sieben, R. (1994). Bomen in het middelnederlandse bos. In: Billen C & Vanrie A (red.) Les sources de l’histoire forestière de la Belgique – Bronnen voor de bosgeschiedenis van België – Acten van het colloquium Brussel (29-30.10 1992) – Archief- en bibliotheekwezen in België 45 (extra nummer). Algemeen Rijksarchief Brussel, pp. 67-78.
Lambinon, J., De Langhe, J.-E., Delvosalle, L., Duvigneaud, J. (1998). Flora van België, het Groothertogdom Luxemburg, Noord-Frankrijk en de aangrenzende gebieden (Pteridofyten en Spermatofyten) – Derde druk. Nationale Plantentuin van België, Meise.
Munting, A. (1696). Nauwkeurige beschrijving der aard-gewassen. François Halma, Utrecht.
Van Genderen, H., Schoonhoven, L.M., Fuchs, A. (1997). Chemisch-ecologische Flora van Nederland en België. 2de herziene druk. Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging Uitgeverij, Utrecht.
Van Hellemont, J. (1988). Fytotherapeutisch compendium. Tweede druk. Bohn Stafleu Van Loghum, Houten/Zaventem.
Verwijs, E. (1878). Jacob van Maerlant’s Naturen Bloeme [2 delen, reprint 1980]. Bibliotheek van Middelnederlandsche Letterkunde, Groningen.
Auteurs
Hans Baeté en Linda Meiresonne, Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer.
Leidt populierenpluis tot gezondheidsproblemen?
Volgens medisch specialisten leidt populierenpluis niet tot klachten aan de luchtwegen. Het pluis wordt door de vrouwelijke populieren gevormd enige tijd na de bestuiving door het pollen (of stuifmeel) van de mannelijke exemplaren. Dit pluis vormt de begeleiding van de zaadjes, die ontstaan zijn uit de bevruchting van de vrouwelijke katjes van de populieren door het pollen. Doordat het pluis (met de zaadjes) relatief licht is, wordt dit makkelijk door de wind meegevoerd naar elders, waar het zaad kan kiemen.

Populierenpluis van de zwarte populier. Foto Sven de Vries.
Het is niet de bedoeling van de natuur om dit pluis in onze koffie te laten eindigen of het te laten vastplakken op pas geschilderde kozijnen, maar dit is wel de hinder die wij hiervan ondervinden. Dit pluis komt vrij van mei tot en met juni, afhankelijk van de populierensoort of –kloon. Dat gedurende deze periode mensen last hebben van hooikoorts, dat weliswaar veroorzaakt wordt door het pollen van vele andere soorten planten en bomen, die eveneens bloeien en stuifmeel verspreiden is er de oorzaak van dat het pluis van de populieren in het verdachtenbankje terecht is gekomen. Maar het is tot nu toe nooit aangetoond dat het populierenpluis allergische reacties bij mensen veroorzaakt. Het stuifmeel van populieren leidt evenmin zelden tot hooikoorts.
Hooikoorts is een allergische reactie die wordt veroorzaakt door pollen (stuifmeel) van gras, bomen en allerlei kruidachtige planten die door de wind worden meegevoerd. In feite is de term ‘hooikoorts’ dus nogal ongelukkig, want het heeft absoluut niets met hooi, noch met koorts te maken. Pollen bestaan uit microscopisch kleine korreltjes die zich ontwikkelen in de meeldraden van bloemen, grassen, struiken en bomen. Soms zijn ze zo licht dat ze door de lucht kunnen zweven. De meeste pollenkorreltjes meten tussen 10 en 30 micron (één micron is het duizendste van één millimeter). Van de vele duizenden planten die hun stuifmeelkorrels via de lucht verspreiden, zijn er enkele honderden soorten die allergie kunnen veroorzaken. Het gaat vooral om planten met lichtgekleurde bloesems die door de insecten niet worden opgemerkt.
Afhankelijk van de pollen waarop iemand allergisch reageert , kan de hooikoortsperiode enkele weken tot enkele maanden duren. De pollen van bomen zoals berk, eik, haagbeuk, hazelaar en els ontwikkelen zich tussen februari en mei, terwijl graspollen hun piek bereiken tussen mei en juli. De pollen van de populier komen in maart tot en met mei vrij (zie pollenkalender).
Opgelet: naargelang de klimatologische omstandigheden (bv. zachte winter) kunnen de stuifmeelperiodes veranderen.
Hoe ontstaat die kenmerkende breuk met een glad breukvlak bij populier?
Wanneer door storm of heftige rukwinden bij gezonde populieren breuk optreedt, vertoont die breuk meestal een zeer onregelmatig, gesplinterd en gescheurd, breukvlak. Soms is een deel van het breukvlak echter vrij glad, terwijl het andere gedeelte door het breken van de stam het meer bekende beeld laat zien. Op het gladde gedeelte van het breukvlak, heeft het hout soms een donkerder kleur dan het andere gedeelte. De stam is in de meeste gevallen in het onderste deel van de levende kroon of vlak hieronder afgebroken, doorgaan ergens tussen 3 en 6 meter hoogte.
De oorzaak van deze typische stambreuk ligt in beschadiging van de vezels in een eerdere storm van de -toen nog- jongere boom. Ten gevolge van het zeer sterk doorbuigen van de stammen tijdens storm zijn daarbij de vezels in het van de wind afgekeerde stamgedeelte pleksgewijs zeer sterk samengedrukt. De vezels zijn daarbij gedeeltelijk in elkaar geschoven of geknikt waarbij de onderling verbinding tussen de vezels is verzwakt. Dit herstelt zich niet, of niet voldoende, in de loop der tijd en er blijft dus een latent breukvlak aanwezig. Daarop kunnen de stammen na verloop van tijd afbreken bij wind uit de tegengestelde richting. Dit gebeurt zelfs al bij relatief weinig wind, vooral als de bomen in blad staan en de kroon dus meer door de wind wordt belast. Het op dat moment naar de wind toegekeerde, eerder beschadigde deel van de stam vertoont dan het gladde breukvlak.
Soms wordt het beschadigde deel van de stam geïnfecteerd door een schimmel of bacterie, waardoor de samenhang tussen de houtvezels en dus de weerstand tegen wind nog verder afneemt. Het gedeelte van de stam waar de vezels als het ware worden uitgerekt, vertoont geen enkele aantasting. Het verschijnsel komt vooral voor bij jongere bomen (tot ca. 20 jaar). Naarmate de bomen ouder worden neemt het risico op dit type breuk af. Het verschijnsel komt voornamelijk voor bij klonen van de Canadese populier, zoals Robusta, Heidemij en Gelrica en incidenteel bij andere klonen. Bij klonen van P. nigra en P. x canescens wordt het weinig waargenomen.
Wat zijn klonen, cultivars en rassen?
Bij populier horen de termen klonen, rassen en cultivars. Een kloon is de verzamelnaam voor alle bomen, die door ongeslachtelijke, vegetatieve vermeerdering van één enkele ouderboom zijn verkregen. Voor de vegetatieve vermeerdering van populieren wordt in de regel gebruik gemaakt van stekken (winterstek) of in enkele gevallen door enten. Daarnaast ontstaan op natuurlijke wijze klonen wanneer een afgebroken tak van een boom opnieuw wortelt of een boom via worteluitlopers uitbreidt. Zo is het “grootste organisme” op aarde een populierenkloon bekend onder de naam Pando. Deze kloon van de Amerikaanse ratelpopulier (P. tremuloides) heeft zich via natuurlijke vegetatieve vermeerdering kunnen uitbreiden over 43 ha! Alle bomen die tot één kloon behoren bezitten precies dezelfde erfelijke eigenschappen. Planten die uit zaad zijn ontstaan, ook als het van één boom komt, horen dus nooit tot één kloon.
Het begrip Ras (synoniem cultivar) is gedefinieerd als één botanisch taxon van de laagst bekende rang. Het is een eenheid binnen de soort en omvat een bepaald type gelijkende planten, dat zowel uit zaad als door vegetatieve vermeerdering kan zijn ontstaan. Bij populier gaat het echter in alle gevallen om vegetatief vermeerderde bomen (klonen). Alle bomen van een populierenras zijn klonen en dus genetisch identiek. Enkele bekende rassen van de Canadese populier zijn: Robusta, Polargo & Koster.
Waarom werd vroeger veel els aangeplant in populierenbossen?
Vroeger werd de els onder andere tussengeplant voor de productie van brand- en geriefhout. Toen de belangstelling hiervoor gaandeweg minder werd en het hout weinig meer opleverde, bleef deze aanlegmethode echter nog lang in stand. Wellicht deels vanuit traditie, maar ook omdat inmiddels was gebleken dat een onderteelt van elzen de groei van populier bevordert, met name op de wat armere gronden.
Dit komt omdat de wortelknolletjes van els bacteriën bevatten die in staat zijn om vrije stikstof uit de lucht te binden en om te zetten in een voor de boom opneembare stikstofverbinding. Ook de populieren profiteren van deze stikstofverrijking van de bodem. En daarnaast ook van de stikstof die vrijkomt uit het strooisel van de afgevallen bladeren en takken van de elzen. Verder is de els zo dicht bebladerd dat, door de beschaduwing, gras en vele onkruiden zich moeilijk kunnen handhaven en er maar een ijle vegetatie overblijft onder de bomen. Dit vermindert op zijn beurt weer de concurrentie om vocht en voedingstoffen. Een gunstige bijkomstigheid is dat door de aanwezigheid van de elzen en de zijdelingse beschaduwing die ze geven de populieren beter rechtop groeien en dat de onderste takken a.g.v. lichtgebrek eerder worden afgestoten waardoor er minder snoei nodig is om uiteindelijk een mooie takvrije stam te verkrijgen.
Zorgt de populier voor verdroging?
De primaire oorzaak van verdroging van de afgelopen decennia is op veel plaatsen vooral toe te schrijven aan de waterwinning ten behoeve van drinkwater, landbouw, of industrie. De wateronttrekking door vegetatie, of dat nu bomen zijn, gras of landbouwgewassen, draagt daaraan slechts in beperkte mate bij en dan vooral in de zomer en niet of nauwelijks in de winter. Daarbij wordt de hoeveelheid vocht die in het groeiseizoen door de vegetatie aan de bodem wordt onttrokken in ons klimaat door de neerslag iedere winter wel weer op peil gebracht. De wateronttrekking door bomen is daarmee dus niet permanent, in tegenstelling tot de ‘structurele’ waterwinning.
Populier is inderdaad een boomsoort die een grote hoeveelheid water kan verdampen en bij voldoende vochtleverantie van de bodem ook zál verdampen. Deze vochtbehoefte heeft ook te maken met de efficiëntie van het watergebruik, oftewel de hoeveelheid water die nodig is om een bepaalde hoeveelheid droge stof (hout) aan te kunnen maken. En veel populierensoorten gaan ten opzichte van veel andere, met name droogte-tolerante, boomsoorten minder zuinig met hun water om. Ze moeten dus wel een ruime hoeveelheid kunnen verdampen, anders zijn de groei en houtproductie verre van optimaal. Desalniettemin is de jaarlijkse verdamping van een populierenbos gemiddeld genomen niet veel hoger dan die van andere loofbossen op qua vochtleverantie en bebost oppervlak vergelijkbare groeiplaatsen.
Leidt de populier langs waterlopen tot vissterfte?
De bladval van populier die in de waterlopen terecht komt kan inderdaad vissterfte veroorzaken. Het in het water gevallen blad onttrekt bij de ontbinding ervan zuurstof aan het water. Voor populier is dit echter niet uitgesproken meer of minder dan voor andere boomsoorten die op vergelijkbare standplaatsen voorkomen. Laboratoriumproeven (Tremoliers & Carbienier, 1977) toonden aan dat in hard water de zuurstofconsumptie in mg per liter water bij blad van de in Nederland veel gebruikte Euramerikaanse populier 2.6 bedroeg, terwijl dit bij Zwarte els en Gewone es respectievelijk 2.2 en 8.1 betrof. Om zuurstofgebrek en daarmee dus ook vissterfte in waterlopen te vermijden dient bij het aanplanten van bomen een zekere afstand tot de oever gerespecteerd te worden, ongeacht de boomsoort.
Leidt de populier tot verruiging?
Brandnetel is eerder een indicator voor hoge fosforgehalten in de bodem dan een indicator voor hoge stikstofgehalten. De hoge fosforgehalten zijn niet te wijten aan de populier zelf, maar aan het feit dat populier voornamelijk voorkomt op recent (vanaf 1945) beboste landbouwgronden. Als gevolg van langdurige bemesting tijdens het eerder gebruik als landbouwgrond, is de bodem van populierenbossen in de regel sterk verrijkt met fosfor (zie figuur). De aanwezigheid van brandnetel is ook afhankelijk van de lichtintensiteit die de bosbodem bereikt. Een onderetage zal hier de ontwikkeling van brandnetel en andere ruigtekruiden sterk onderdrukken.
Ook recente bebossingen van landbouwgronden met andere (inheemse) soorten vertonen een sterke ontwikkeling van ruigtekruiden, in het bijzonder van brandnetel.
Relatie tussen de bosleeftijd en het P-gehalte van de bodem in het Muizenbos, met een aanduiding van de vegetatietypes (gebaseerd op Martens (1996).
Is de populier een exoot?
Naast de inheemse ratelpopulier (Populus tremula) en de Europese zwarte populier (Populus nigra) worden binnen de populierenteelt soorten en hybriden gebruikt die in Nederland niet inheems zijn of waarvan één of beide kruisingsouders niet inheems zijn. Zo is de vaak geplante Canadese populier (Populus x canadensis) een kruising tussen de inheemse Europese zwarte populier (Populus nigra) en de exoot Amerikaanse zwarte populier (P. deltoides). De grauwe abeel (P. x canescens) is een kruising tussen de exoot witte abeel (P. alba) en de inheemse ratelpopulier (P. tremula). De zwarte balsempopulier (P. x generosa) is een kruising tussen twee exoten; de Amerikaanse zwarte populier (P. deltoides) en de Westamerikaanse balsempopulier (P. trichocarpa). Daarnaast worden de exoten witte abeel (P. alba) & Westamerikaanse balsempopulier (P. trichocarpa) ook als soort toegepast. Minder algemeen voorkomende exoten zijn o.a. de ruwbladerige populier (P. lasiocarpa) en de Chinese balsempopulier (P. simonii).
De invloed van het gebruik van exoten op de biodiversiteit is in het geval van populier beperkt daar de meeste (insecten-) soorten eerder genusgebonden zijn dan soortgebonden (zie ook onder knop ‘Natuur’).

Verspreiding van P. nirga in Europa. Bron kaart: EUFORGEN
Heeft een populier meer kans op takbreuk en stambreuk?
Een aantal populierensoorten en -rassen vertonen in vergelijking tot andere boomsoorten vaker takbreuk en een enkele keer zlefs stambreuk op aan de wind blootgestelde plaatsen. Anders dan bij de gladde stambreuk- die bij sommige klonen van de Canadese populier wordt waargenomen (zie hiervoor de betreffende FAQ), betreft het hier doorgaans een normale breuk met het bekende beeld van ingedrukt en uiteen getrokken, deels versplinterd hout. Ook gaat het om een breuk van normaal aangehchte takken, dus niet om het uitbreken van zwakke takaanhechtingen zoals zgn. plakoksels of ‘kleeftakken’; een verschijnsel dat in de kroonopbouw van de meeste populierensoorten en -rassen overigens niet zo vaak voorkomt.
De verklaring van waarom populieren verhoudingsgewijs meer last hebben van takbreuk als natuurlijk verschijnsel ligt enigszins voor de hand en is voornamelijk toe te schrijven aan de (breuk)sterkte van het ‘groene’ hout en uiteraard de grootte en kroonomvang van de -volwassen- boom. Wat het laatste betreft is bekend dat veel populieren, zeker als solitaire boom, al snel een enorm forse kroonomvang kunnen aannemen met takken die ver naar buiten uitsteken. Het behoeft geen nadere uitleg dat bomen van deze omvang bij een storm meer windkrachten te verduren krijgen dan kleiner blijvende soorten en bij vergelijkbare stevigheid van het hout dan ook eerder stormschade zullen oplopen.
Informatie
Deze website wordt beheerd door Stichting Populier in samenwerking met Stichting Probos. Deze vernieuwde website is mede mogelijk gemaakt door giften van Stichting Fonds A.H. Martens van Sevenhoven, Stichting De Roos-Gesink, Russell-ter Brugge Fonds en Gravin van Bylandt Stichting.